Dit leidde ertoe dat Kunnigjen Freriks, weduwe van Frederik Jansen, en de kinderen van de inmiddels overleden Hendrik Freriks van Olde deze zaak met een verklaring aanhangig maakten bij het Gericht van Hardenberg. Op 13 september 1728 verschenen Kunnigjen Freriks, Jan Hendriks van Olde, Gerrit Hendriks van Olde, Koert Hendriks van Olde en Frerik Hendriks van Olde voor het Gericht te Hardenberg op eis van Frerik Jaspers van Olde om hun verklaring opnieuw onder ede af te leggen. Ook eiste Frerik Jaspers van Olde dat de kinderen van Kunnigjen Freriks een verklaring onder ede zouden afleggen hierover, wat werd gezien als het vertragen van de rechtzaak met juridische uitvluchten. Als tegeneis stelden Kunnigjen Freriks en de kinderen van wijlen Hendrik Freriks van Olde dat ook Frerik Jaspers van Olde verplicht gesteld zou worden om onder ede een verklaring af te leggen van het hele gebeuren.
Als reactie op de onttrekking van 't Baalderhag aan Frerik Jaspers van Olde ten voordele van Harmen Graman kwam Gerrit Freriks namens zijn moeder Kunnigjen Freriks en Jan Hendriks van Olde namens zijn broers op diezelfde 4de april 1729 naar het Gericht te Hardenberg om hun aanspraak op een zesde part van 't Baalderslag kenbaar te maken. Dit als gevolg van de onbetaalde kooppenningen in 1721.
Op 17 april 1730 deed procurator Nicolaas Harwigh als bediende van de erfgenamen van Jan Freriks van Olde, met name Kunnigjen Freriks en Jan Hendriks van Olde cum suis, aanpanding (verzoek tot gerechtelijke inbeslagneming) aan de nabenoemde vaste goederen; het Erve Koninks, 't Baalderhag en de tienden uit het Oude Waterink, toebehorend aan Frerik Jaspers van Olde, om hieraan kost en schadeloos te kunnen verhalen de onbetaalde kooppenningen uit 1721.
Hiermee werd dus de verkoop van het Erve Koninks op 20 oktober 1727 aan Harmen Graman, en als gevolg daarvan de overdracht van 't Baalderhag, juridisch ontkend. Kunnigjen Freriks en Jan Hendriks van Olde cum suis claimden hiermee elk het recht op een zesde part van het Erve Koninks en het Baalderslag. Na het overlijden van oudburgemeester Jan Freriks van Olde ging door kinderloosheid de helft van hun gezamenlijke bezit naar de familie van zijn vrouw. De andere kant van de erfenis werd verdeeld over de twee broers en één zuster van Jan Freriks van Olde, die als gevolg daarvan elk recht hadden op een zesde part. Volgens Kunnigjen Freriks en Jan Hendriks Olde cum suis kon van gerechtelijke overdracht aan Harmen Graman geen sprake zijn omdat zij nooit overdracht hadden gedaan van hun respectievelijke zesde part. Dit was de opmaat voor een volgende gerechtelijke procedure. De stukken van deze Gerechtelijke procedure zijn helaas verloren gegaan.
Pas op 4 juni 1736 lezen we weer iets hierover. Nu de rechtmatigheid van de verkoop aan Harmen Graman discutabel bleek was het Frerik Jaspers van Olden die voor hemzelf en als erfgename van zijn broer Hendrik Jaspers van Olden arrest en beslag liet leggen op het Erve Koninks en op vier dagwerk hooiland, genaamd 't Baalderslag, "quasi toebehorende of door practycq verkregen an Harmen Graman te Lage".
Op 15 oktober 1736 doen de kinderen van wijlen Hendrik Freriks van Olde en de kinderen van wijlen Kunnigjen Freriks, als erfgenamen van oudburgemeester Jan Freriks van Olde, bij het Gericht van Hardenberg inleiding voor een gerechtelijke procedure, waarin zij aanspraak doen op een derde part van de erfenis (2x een zesde), waaronder hun aandeel in het Erve Koninks en 't Baalderslag.
Dit alles leidde tot twee nieuwe processen: 1. Frerik Jaspers van Olden contra Harmen Graman over de verkoop van 't Koninks. 2. De erfgenamen van Kunnigjen Freriks en de erfgenamen van Hendrik Freriks van Olden contra Harmen Graman over het rechtmatige aandeel van Erve Koninks en 't Baalderslag.
We lezen in de Gerichtboeken van Hardenberg over replieken en duplieken van deze rechtszaken die helaas niet bewaard gebleven zijn. Het ging er soms fel aan toe tussen de advocaten. Op 6 juli 1739 meldt procurator Nicolaas Harwig bij het Gericht dat de weduwe Graman verder procedeert "alleen ligtelijk om des te meerder pampier vuil te maeken" en even verderop dat zij "naar alle schijn, de proceduire met schelden en injurieuse woorden soekt en vermeynt goed te kunnen maeken, als sijnde alle 't gehandelde van deselve daer vol van (:waerover hij regtmatige actie van injurie wel expresselijk is reserverende:), 't welke nogtans verre van daer is, omdat een vuilen bek geen reght maekt, maer eerder een roede op sijn eigen gad, non probris enim, sed ratione certandum est [vertaling Gezinus Grissen: dat natuurlijk niet met beschimping, maar met verstand beslist wordt]. Immers de tijd sal 't ook also wel leeren". Injurie is een ander woord voor belediging.
Na een eerste poging op 6 juli 1739 die in slechte aarde viel deed Dr. Nicolaas van Hattum op 18 september 1741 als bediende van de weduwe Graman bij de Scholtus van Hardenberg nogmaals het verzoek dat beide voornoemde volschreven processen tegelijk aan dezelfde referenten (rechtsgeleerden) mochten worden voorgelegd. Op 30 oktober 1741 deed ook procurator Nicolaas Harwig, die zowel bediende was van de erfgenamen van wijlen Kunnigjen Freriks als van Frerik Jaspers van Olden, ditzelfde verzoek aan de Scholtus zodat beide processen tezamen beleerd (bestudeerd) mochten worden.
Waarschijnlijk hebben de erfgenamen van Hendrik Freriks van Olde zich na 14 september 1739, toen voor het Gericht van Hardenberg door de bediende van de weduwe Gramans de kwaliteit (rechtspositie) van Jan Hendriks van Olde en Gerrit Freriks ter discussie werd gesteld, uit het proces teruggetrokken wegens de hoog oplopende kosten. Ze werden tenminste daarna niet meer genoemd.
Op 15 juni 1740 trad advocaat Nicolaas Harwig voor het laatst op als bediende van Frerik Jaspers van Olden voor het Gericht van Hardenberg. Waarschijnlijk is Frerik kort daarna overleden.
Nadat de sportulen (kosten van de gerechtelijke uitspraak) à 90 gulden en 16 stuivers door beide partijen elk voor de helft waren voldaan, werd op 19 juli 1745 de Sententie gepronuntieerd (de uitspraak bekendgemaakt) door de rechtsgeleerden. De uitspraak was als volgt: De verkoop van het Erve Koninks op 20 oktober 1727 door Frerik en Hendrik Jaspers van Olde aan Harmen Graman werd niet ongedaan gemaakt. Er was van de verkoop op 20 mei 1721 geen overdrachtsakte. Omdat de betaling van de kooppenningen door Frerik Jaspers van Olde niet bewezen kon worden, werd het (eerste) zesde part, dat de erfgenamen van Kunnigjen Freriks toekomt, uit het Erve Koninks onttrokken en als gevolg daarvan aan de weduwe Graman ontnomen. Dit zesde part uit het Erve Koninks zou verkocht moeten worden, waarna deze penningen toe zouden komen aan Frerik Freriksen cum suis en zij het meerdere dat zij in hun aandeel van Erve Koninks tekort kwamen naar goede rade mochten vorderen op de weduwe Graman.
Van het zesde part, dat de erfgenamen van Kunnigjen Freriks toekwam uit het Erve Koninks, werd de waarde gesteld op 469 guldens en 5 stuivers, vermeerderd met een rente van 4 procent. En mede omdat Frerik en Hendrik Jaspers van Olde op 20 mei 1721 de percelen van 't Baalderhag hadden gekocht voor een bedrag van 829 guldens, waarvan de erfgenamen van Kunnigjen Freriks een zesde part toekwam, en deze percelen nu in handen waren van de weduwe Graman, mochten de erfgenamen van Kunnigjen Freriks bij het Gericht ook aanpanding (inbeslagneming) doen op een zesde part van 't Baalderhag, om daaraan de onbetaalde kooppenningen à 139 guldens en 5 stuivers met een rente van 4 procent te kunnen verhalen. De insinuatie (dagvaarding) m.b.t. hiertoe werd gedaan op 16 september 1745.
Gelijktijdig was op 19 juli 1745 uitspraak gedaan in de rechtzaak van Reconventie tegen de weduwe Graman door Gerrit en Frerik Freriks. (Reconventie is een tegeneis of vordering die een gedaagde instelt tegen de eiser bij dezelfde rechter). De weduwe Graman werd veroordeeld tot betaling van de kosten van de rechtshulp door procurator Nicolaas Harwig die getaxeerd waren op 121 guldens en 8 stuivers. Daarbij kwamen de verdere gerechtelijke kosten die Gerrit en Frerik Freriks gemaakt hadden aan advocaat Antony Bouwer à 63 guldens en 2 stuivers, mits daarvan doende vereiste verklaring als na Landrecht. Deze kosten mochten middels aanpanding verhaald worden uit het onbetwiste deel van het eigendom van Erve Koninks dat de weduwe Graman als onderpand voor de kosten had verbonden. Ook de insinuatie (dagvaarding) m.b.t. hiertoe werd gedaan op 16 september 1745.
Verder deed procurator Nicolaas Harwig als bediende en gevolmachtigde van Frerik Freriks ingevolge van artikel 22 uit het Nadere Reglement van het Landrecht arrest (beslag) op het zodanige recht, dat aan Frerik Hendriks van Olde toekwam uit zijn (tweede) zesde part van het Erve Koninks en het Baalderhag, wegens de niet betaalde kooppenningen die Frerik en Hendrik Jaspers van Olden na de aankoop van 20 mei 1721 aan hem waren schuldig gebleven. Daardoor bleven volgens Landrecht, artikel 12, part 2, titel 8, deze percelen gehypothekeerd en verbonden. Ook m.b.t. dit geval werd toestemming door het Gericht verleend om de weduwe Graman te insinueren op 16 september 1745.
Op 25 oktober 1745 verklaarde Dr. Nicolaas van Hattum als bediende van de weduwe Graman dat hij doet passeren Vrijwillig Verwin over de gedeelten van het Erve Koninks die de weduwe onbetwistbaar toekomen om daarmee het salaris te betalen van advocaat Antony Bouwer à 63 guldens en 2 stuivers en van procurator Nicolaas Harwig à 121 guldens en 8 stuivers als bedienden van Gerrit en Frerik Freriks. (Vrijwillig Verwin is een toewijzing wegens de gerechtelijke uitvoering van een vonnis). Mocht de weduwe Graman voor 1 januari 1746 geen betaling gedaan hebben dan mocht het Erve Koninks na voorafgaande kerkenspraak (openbare afkondiging in de kerk) aan parate executie (een vonnis of beslag dat zonder verdere vorm van proces kon worden ten uitvoer gelegd) onderworpen worden. Dit zelfde gold ook voor de verdere kosten van panding (gerechtelijk beslag) die procurator Harwig mocht eisen hierover. Wegens uitblijven van de betaling werd op 3 januari 1746 aan het Gericht om parate executie van het Erve Koninks gevraagd na voorafgaande kerkenspraak.
Om zijn beslag op het gerechte (tweede) zesde part van Frerik Hendriks van Olde te effectueren deed procurator Jan Willem Harwig als bediende van Frerik Freriks op 15 november 1745 Justificatie van Arrest (gerechtelijke onderbouwing van een vordering) op en tegen de weduwe van Frerik Hendriks van Olde als moeder, boedelhouderse en wettige voogdesse van haar onmondige kinderen. Pas op 17 januari 1746, na verschillende vorderingen door de onderscholtus van Vriezenveen en veroordeling bij verstek, verscheen Jenneken Berends, weduwe van wijlen Frerik Hendriks van Olde, voor het Gericht van Hardenberg. Zij gaf volmacht aan Frerik Freriks voor Vrijwillig Verwin op de goederen en effecten waarop hij met arrest had geprocedeerd. Voorts droeg zij aan Frerik Freriks de rechten van het zesde part over van dat zij uit de erfenis van wijlen burgemeester Jan Freriks zou kunnen trekken.
Op 17 januari 1746 verscheen Nicolaas Harwig als bediende van Frerik Freriks voor het Gericht van Hardenberg met de melding dat bij executie het eerste zesde part van het Erve Koninks was geveild. Hij had namens zijn principalen, Frerik Freriks cum suis, een bod gedaan van 603 guldens en 10 stuivers, en was, na gehoogd te zijn met 5 guldens, koper geworden voor 608 guldens en 10 stuivers nadat geen andere personen meer wilden inschrijven of verhogen. Omdat Frerik Freriks cum suis zowel het bedrag van de executie toekwamen en zij ook de kopers waren, werden zij dus eigenaar van de zesde parten zonder daarvoor te betalen. Omdat dit bedrag van 608 guldens en 10 stuivers bij lange na niet voldoende was in verhouding tot hun aandeel omdat de weduwe Graman jaren de voordelen en opkomsten (oogsten en pachten) van het Erve genoten had, werd besloten om aanpanding te doen op nog een derde zesde part van het Erve Koninks, daarmee de rechten op het tweede zesde part van Frerik Hendriks van Olde onaangetast latend. De weduwe Graman was van mening dat deze aanpanding onwettig was en deed op 16 mei 1746 pandkering (tekende verzet aan).
Na drie meldingen op 25, 26 en 27 juli 1746 over acties van de weduwe Graman tegen haar pachter om achterstallige pachtgelden te innen, eindigde de berichtgeving in de Gerichtsboeken van de Contentieuze zaken van Hardenberg over het proces rond Erve Koninks.
In de Gerichtsboeken van de Vrijwillige zaken van Hardenberg lezen we dat het op 14 november 1746 tot een akkoord gekomen was waarmee alle partijen tevreden waren. Met dit akkoord werd finale uitvoering gegeven aan de gerechtelijke uitspraak van 19 juli 1745. Door de weduwe Gramans werd aan Frerik Freriks en Berent Boer cum suis overdracht gedaan van één zesde part van het Erve Koninks en één zesde part van 4 dagwerken hooiland in de Baalderhag, dat door de laatsten was aangekocht bij de executie van 17 januari 1746. Vervolgens werd overdracht gedaan van het gehele Erve Koninks en de 4 dagwerken hooiland in de Baalderhag, die op 4 juli 1746 bij executie verkocht waren. De weduwe Gramans kreeg vijf zesde van de koopprijs en Frerik Freriks en Berent Boer cum suis kregen één zesde van de koopprijs. Ds. Masier uit Gramsbergen kocht het Erve Koninks. Karel Venebrugge en Harmen Wiegman kochten elk 2 dagwerken hooiland van het Baalderhag.
Bron: Uitwerking van Gezinus Grissen van zijn resultaten in het archiefonderzoek van de gerichtsboeken van Contentieuze zaken van Schoutambt Hardenberg.
COMMENTAAR EN FEED-BACK, CORRECTIES EN SUGGESTIES ZIJN ALTIJD WELKOM, MAIL ME!